De termen bodem(voor)recht en bodembeslag lijken sterk op elkaar, maar verschillen inhoudelijk behoorlijk. Het onderscheid is in de praktijk van groot belang, vooral in een faillissement.
Bodemvoorrecht is superpreferentie Belastingdienst op bodemzaken in faillissement
Artikel 21 van de Invorderingswet geeft de Belastingdienst een voorrecht op alle goederen van de belastingschuldige. Dit betekent dat de Belastingdienst in beginsel een verhaalsvoorrang heeft op het gehele vermogen van de schuldenaar (zie ook de rangorde bij faillissementen). Normaal gesproken gaan zekerheidsrechten zoals een stil pandrecht en hypotheek vóór op voorrechten. De Invorderingswet kent echter één belangrijke uitzondering, want voor bepaalde belastingen (met name loonheffingen en omzetbelasting) kan het fiscale voorrecht sterker zijn dan een stil pandrecht op roerende zaken. Als dit pandrecht rust op een zogenoemde bodemzaak, gaat de Belastingdienst dus vóór de pandhouder. Dit bijzondere recht heet het bodemvoorrecht, ook wel bodemrecht.
Wat is een bodemzaak?
Een bodemzaak is letterlijk een zaak die zich bevindt op de ‘bodem’ van de belastingschuldige (lees: de bedrijfsvloer, of die nu gehuurd, in bruikleen of in eigendom is). In de wet wordt dit omschreven als goederen die dienen “tot stoffering van een huis of landhoef, of tot bebouwing of gebruik van het land”. Dit is een wat ouderwetse formulering, maar in de praktijk komt het erop neer dat het meestal gaat om inventaris: machines, kantoormeubilair of bijvoorbeeld een heftruck. Voorraden vallen meestal niet onder bodemzaken. Daarnaast heeft de rechtspraak bepaald dat ook goederen waarvan het juridisch eigendom bij derden ligt, maar het economisch eigendom bij de belastingplichtige (denk aan huurkoop of financial lease), toch als bodemzaak kunnen worden aangemerkt.
Bodembeslag
Bij faillissement speelt het bodemvoorrecht vrijwel altijd een rol. De curator moet dan de opbrengst van de bodemzaken in de boedel brengen om de Belastingdienst te voldoen als het vrije actief daarvoor onvoldoende is. Omdat het vrije actief in de meeste faillissementen onvoldoende is, wordt het bodemvoorrecht in de praktijk vrijwel altijd toegepast. Voor stille pandhouders betekent dit dat zij vaak achter het net vissen. Ook buiten faillissement kan de Belastingdienst beslag leggen op goederen van de schuldenaar. Betreft dit bodemzaken, dan is dat een bodembeslag. Dit beslag heeft voor pandhouders grote invloed, want hun stil pandrecht wordt fan doorkruist door de superpreferentie van de Belastingdienst.
Bodemverhuurconstructie: verleden tijd
Vroeger konden banken proberen het bodemvoorrecht te omzeilen via de zogenoemde bodemverhuurconstructie. Daarbij huurde de pandhouder de bedrijfsvloer, zodat de goederen niet meer “op de bodem” van de schuldenaar stonden. De Hoge Raad had deze constructie destijds toegestaan maar dat is inmiddels verleden tijd. Artikel 22bis Invorderingswet bepaalt dat goederen die feitelijk beschikbaar blijven voor de belastingschuldige, toch als bodemzaken gelden, ook al is de bodem verhuurd. Daarnaast geldt een meldingsplicht, waardoor een pandhouder die bodemzaken wil uitwinnen, eerst melding moet doen aan de Belastingdienst.
Conclusie
Het bodemvoorrecht geeft de Belastingdienst een uitzonderlijk sterke positie ten opzichte van pandhouders. Waar banken vroeger nog konden uitwijken naar creatieve constructies, heeft de wetgever die mogelijkheden inmiddels afgesneden. Voor ondernemers en financiers is het daarom belangrijk om goed te weten welke zaken als bodemzaken kwalificeren en wanneer de Belastingdienst zijn superpreferentie heeft.