In een recent vonnis van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland (ECLI:NL:RBNHO:2025:6662) kreeg een huurder van een
bedrijfsruimte
Een gebouwde onroerende zaak bestemd voor de uitoefening van een winkelbedrijf, horeca of ambachtsbedrijf en waar een voor het publiek toegankelijke ruimte aanwezig is voor rechtstreekse levering van roerende zaken of voor dienstverlening.
» Meer over bedrijfsruimte
bedrijfsruimte alsnog uitstel van ontruiming, ondanks een fors oplopende huurachterstand en een eerder vonnis tot ontruiming. De rechter achtte het belang van de huurder bij verkoop van de onderneming tijdelijk zwaarder wegen dan het belang van de verhuurder bij directe ontruiming. Advocaat huurrecht bedrijfsruimte Thomas van Vugt bespreekt de zaak.
De huurder exploiteerde sinds 2017 een onderneming in de bedrijfsruimte in kwestie. Vanaf begin 2023 voldeed hij structureel te laat en in delen aan zijn betalingsverplichtingen. In een eerdere procedure was hij daarom veroordeeld tot betaling van ruim € 29.000 aan achterstallige huur en werd de ontruiming toegewezen. De advocaat van de verhuurder kondigde aan het pand op 20 juni 2025 te laten ontruimen.
De huurder stelde
hoger beroep
Ons burgerlijk procesrecht kent het beginsel dat er onderzocht wordt in twee instanties: een ieder heeft het recht op een nieuwe behandeling van de zaak door een hogere rechter.
» Meer over hoger beroep
hoger beroep in en verzocht in kort geding om schorsing van de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis. Hij stelde dat hij zijn onderneming wilde verkopen, met een verwachte opbrengst van € 150.000 tot € 200.000, waarmee hij de schuld aan de verhuurder kon voldoen. Ontruiming zou die verkoop onmogelijk maken en tot kapitaalvernietiging leiden.
Hoewel de voorzieningenrechter erkende dat de huurder ernstig tekortgeschoten was in zijn betalingsverplichtingen en geen concrete koper voor de onderneming kon overleggen, woog het belang van de huurder bij het behoud van de onderneming voor een verkoop uiteindelijk zwaarder dan het belang van de verhuurder bij ontruiming. Daarbij speelde mee dat de verhuurder nog geen nieuwe huurder had gevonden en bij directe ontruiming dus zelf ook (tijdelijk) geen huurinkomsten zou hebben.
De rechter schorst de ontruiming tot 31 december 2025, op voorwaarde dat de huurder wekelijks € 2.250 aan de verhuurder betaalt. Hiermee moet hij de lopende huur voldoen en (deels) aflossen op de achterstand. Voldoet hij niet aan deze verplichting, dan vervalt de schorsing direct en mag de verhuurder alsnog laten ontruimen.
Deze uitspraak laat zien dat rechters in executiegeschillen maatwerk kunnen leveren. Zelfs bij een fors tekortschietende huurder kan een tijdelijke schorsing van de ontruiming worden toegestaan, mits er zicht is op een structurele oplossing die ook in het belang van de verhuurder is – zoals een verkoop van de onderneming waarmee de huurschuld kan worden voldaan.