Onrechtmatige daad wordt in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) omschreven. In deze bepaling staat dat hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, verplicht is de schade te vergoeden die de ander dientengevolge lijdt. Voor het slagen van een actie uit onrechtmatige daad moet aan vijf eisen zijn voldaan: onrechtmatigheid, toerekenbaarheid, schade, causaliteit en relativiteit.
De wet maakt een onderscheid tussen drie handelingen die een onrechtmatige daad opleveren: een inbreuk op een recht, een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht en een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Bij de inbreuk op een recht kan bijvoorbeeld gedacht worden aan inbreuk op intellectueel eigendomsrecht (zoals een merkrecht of auteursrecht), het recht op privacy, het recht op lichamelijke integriteit en op het recht op een ongestoord genot van eigendom. Niet iedere inbreuk levert meteen een onrechtmatige daad op; enige hinder zal geduld moeten worden. Of de hinder onrechtmatig is, zal steeds afhangen van de ernst en de duur van de hinder en de omstandigheden waaronder de hinder plaatsvindt.
De onrechtmatige daad moet kunnen worden toegerekend aan de dader. Van toerekenbaarheid is sprake als de dader schuld heeft aan zijn gedraging of de onrechtmatige daad in zijn risicosfeer is gelegen. Een aan de dader toerekenbare onrechtmatige gedraging wordt ook wel ‘een fout’ genoemd.
De wet geeft geen definitie van het begrip schade. Wel is opgenomen dat de schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, in ‘vermogensschade en ander nadeel’ bestaat. Vermogensschade omvat zowel geleden verlies als gederfde winst. Met het begrip ander nadeel verwijst de wet vooral naar immateriële schade. De aanwezigheid van schade wordt in het algemeen snel aangenomen.
Het causale verband betreft het verband tussen de oorzaak (de onrechtmatige handeling) en het gevolg van de schade. Dit verband wordt in de definitie van onrechtmatige daad in de wet tot uiting gebracht in het woord ‘dientengevolge’. Het is in beginsel de benadeelde die moet stellen en zo nodig aannemelijk maken dat dit verband bestaat.
Het relatieve aspect van de onrechtmatigheid wil zeggen dat de door de dader overtreden norm moet zijn geschreven ter bescherming van het geschonden belang. Het relativiteitsbeginsel is vastgelegd in artikel 6:163 BW: “geen verplichting tot schadevergoeding bestaat wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden.” Zo werd in een klassiek arrest van de Hoge Raad (het Tandartsenarrest) beslist dat het uitoefenen van het beroep van tandarts zonder het vereiste diploma weliswaar onrechtmatig is, maar in beginsel niet ten opzichte van wel gediplomeerde tandartsen.
De verbintenissenrecht advocaten van AMS hebben veel ervaring op het gebied van onrechtmatige daad en schadevergoeding, en procederen daar ook over voor hun cliënten, indien dat nodig is. De advocaten van AMS zijn sterk betrokken bij de zaken van hun cliënten, werken met korte lijnen en bieden scherpe tarieven.