Het Burgerlijk Wetboek (BW) kent een drietal sterk met elkaar verweven procedures om te komen tot uitkoop van een aandeelhouder. Het gaat om de uitkoopprocedure, ten behoeve van de aandeelhouder die zelf wil forceren dat hij wordt uitgekocht, de uitstoot- of “squeeze-out”-procedure, ten behoeve van de overige aandeelhouders die willen forceren dat een andere aandeelhouder wordt uitgestoten en de uitstootprocedure ten behoeve van een 95%-aandeelhouder die de laatste minderheidsaandeelhouders wil uitkopen.
De aandeelhouder die door gedragingen van mede-aandeelhouders “zodanig in zijn rechten of belangen wordt geschaad dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van hem kan worden gevergd”, kan vorderen dat zijn aandelen door de andere aandeelhouders (gedwongen) worden overgenomen. Het zal in dit soort gevallen gaan om een minderheidsaandeelhouder die feitelijk geheel buitenspel gezet wordt: de meerderheidsaandeelhouder heeft immers een doorslaggevende stem, en zal in de regel het bestuur vormen (of bepalen wie het bestuur is), en ook andere wezenlijke zaken bepalen, zoals het dividendbeleid.
Vaak wordt geprobeerd op deze manier een minderheidsaandeelhouder “uit te roken”. Een dergelijke aandeelhouder kan dus trachten de andere aandeelhouders te dwingen zijn aandelen over te nemen. Als die vordering wordt toegewezen wordt de gedaagde partij veroordeeld tot overname van de aandelen en tot betaling van de – in deze procedure vast te stellen – koopprijs. Deze procedure wordt beschreven in artikel 2:343 e.v. van het Burgerlijk Wetboek (BW).
In de praktijk start een aandeelhouder die wordt “uitgerookt” vaak (ook) een enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer. Dit kan onderhandelingen over uitkoop forceren of onder druk zetten. Een meerderheidsaandeelhouder die zijn stemrecht inzet in het kader van het ‘uitroken’ van een andere aandeelhouder, handelt immers vaak niet in het belang van de vennootschap. In veel van dit soort gevallen neemt de Ondernemingskamer aan dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan een juist beleid. Anders dan in de uitkoopprocedure, die lang kan duren, is de enquêteprocedure een snelle en efficiënte procedure.
Met een zogenaamde squeeze-out kan gekomen worden tot de uitstoot van een aandeelhouder die zich misdraagt. Aandeelhouders (die samen tenminste een derde van de aandelen in de vennootschap moeten houden) kunnen vorderen dat de aandeelhouder “die door zijn gedragingen het belang van de vennootschap zodanig schaadt, dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet kan worden geduld” zijn aandelen gedwongen moet overdragen (artikel 2:336 BW). Dit artikel is dus bedoeld om te komen tot een uitkoop van een aandeelhouder die zich zodanig misdraagt, dat zijn aandeelhouderschap niet langer te handhaven is.
Bij de toewijzing van een squeeze-out (een vordering tot uitstoot) spelen twee toetsingscriteria van belang. Ten eerste moet de aandeelhouder het vennootschappelijk belang hebben geschaad: zijn handelen – of nalaten – druist tegen het belang van de onderneming in. Daarnaast moet het wel gaan om handelen in de hoedanigheid van aandeelhouder (en niet bijvoorbeeld van bestuurder). Gedragingen die geen verband houden met het functioneren van de betreffende aandeelhouder (als zodanig) zijn voor de beoordeling van een uitstootvordering niet relevant. Dit soort procedures zijn relatief zeldzaam, niet in de laatste plaats omdat de procedure veel waarborgen omvat omtrent prijsvorming.
Bovendien kan uitvoering van een toewijzend vonnis (lees: de daadwerkelijke uittreding) pas plaatsvinden als tot in de laatste instantie onherroepelijk op de vordering is beslist. Dat kan jaren duren. Daarom wordt ook in dit soort situaties veeleer de weg naar de Ondernemingskamer gemaakt: in veel gevallen zal het wangedrag van de aandeelhouder ook aanleiding vormen aan te nemen dat er sprake is van gegronde redenen om te twijfelen aan een juist beleid. De Ondernemingskamer kan dan voorlopige voorzieningen treffen, zoals het overdragen van de aandelen van de zich misdragende aandeelhouder ten titel van beheer. Daarmee is het stemrecht weg bij de dwarse aandeelhouder. Die overdracht kan voorkomen dat de belangen van de vennootschap in het gedrang komen. Vaak vormt het treffen van zo’n voorziening al aanleiding voor de kijvende aandeelhouders om zelf tot een regeling te komen.
Tenslotte kan ook een aandeelhouder die ten minste 95% van de aandelen in een BV of een NV houdt vorderen dat de laatste andere aandeelhouders hun aandelen gedwongen zullen overdragen. De rechter moet deze vordering afwijzen als (a) een minderheidsaandeelhouder ondanks de vergoeding die hij voor zijn aandelen zal ontvangen “ernstige stoffelijke schade zou lijden door de overdracht“, (b) een gedaagde houder is van een aandeel waaraan bijzondere zeggenschap is verbonden of (c) een eiser jegens een gedaagde afstand heeft gedaan van zijn bevoegdheid deze vordering in te stellen.
De komst van de flex-BV houdt een totale vernieuwing van het Nederlandse vennootschapsrecht in. Het wetsvoorstel is op 12 juni 2012 aangenomen in de Eerste Kamer en is op 1 oktober 2012 in werking getreden. Een belangrijke wijziging is dat de aandeelhouder die wenst te worden uitgekocht (een vordering tot uittreding) die vordering ook tegen de vennootschap zelf zal kunnen instellen, als gedragingen van de vennootschap (lees: het bestuur) daartoe aanleiding hebben gegeven. Voorts worden bij de flex-BV onder meer de regels omtrent prijsbepaling bij uitkoop- en uitstotingsprocedures veel flexibeler gemaakt (want aanmerkelijk verruimd).
Bij de flex-BV kan rechtstreeks in de statuten een andere vorm van prijsbepaling worden opgenomen (dan waardering door onafhankelijke deskundigen, zoals nu is voorgeschreven). De wijze van prijsvaststelling moet wel objectief bepaalbaar zijn. Verder zijn afspraken over prijsbepaling niet afdwingbaar indien deze “kennelijk onredelijk” is . Het woord “kennelijk” betekent in dit verband “evident, vanzelfsprekend”. Dat betekent dat de afdwingbaarheid van een prijsbepalingsregeling niet zomaar door de rechter buiten werking kan worden gesteld. De tijd zal uitwijzen welke vormen van prijsbepaling gangbaar worden, en of deze in procedures overeind zullen blijven. Onze advocaten verwachten dat hier de komende jaren veel procedures over zullen worden gevoerd.
Advocatenkantoor AMS advocaten beschikt over zeer ervaren ondernemingsrecht advocaten met kennis op het gebied van de uitkoop van een aandeelhouder.