5 min lezen

enquêteprocedure

Hidde Reitsma
Hidde Reitsma
Neem contact op

De Ondernemingskamer

Het Nederlandse vennootschapsrecht kent een bijzondere gerechtelijke procedure om een onderzoek naar de gang van zaken bij en het beleid van een bedrijf mogelijk te maken. Sinds 1971 is de enquêteprocedure in het Burgerlijk Wetboek (BW) opgenomen. De gedachte is dat de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam (OK) op verzoek van de aandeelhouders of een betrokken vakorganisatie en de vennootschap zelf een onderzoek kan gelasten naar het beleid en de gang van zaken van de vennootschap (het kan overigens ook gaan om een coöperatie of een onderlinge waarborgmaatschappij, maar in de praktijk gaat het bijna altijd om een besloten of naamloze vennootschap). De Ondernemingskamer wijst het verzoek een onderzoek te gelasten alleen toe wanneer is gebleken van “gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen”.

Procederen bij de Ondernemingskamer

De wet geeft in artikel 2:346 en 2:347 BW slechts aan bepaalde entiteiten de bevoegdheid tot het verzoeken van een enquête bij de Ondernemingskamer, te weten:

  • een of meer aandeelhouders/certificaathouders van een NV of BV, die alleen of gezamenlijk ten minste 10% van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen indien het geplaatste kapitaal maximaal EUR 22,5 miljoen bedraagt of rechthebbenden zijn tot een bedrag daarvan tot een nominale waarde van EUR 225.000;
  • een of meer aandeelhouders/ certificaathouders van een NV of BV, die alleen of gezamenlijk ten minste 1% van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen indien het geplaatste kapitaal meer dan EUR 22,5 miljoen bedraagt;
  • de vennootschap zelf;
  • degenen aan wie daartoe bij de statuten of bij de overeenkomst met de rechtspersoon de bevoegdheid is toegekend;
  • de advocaat-generaal om redenen van openbaar belang;
  • een vereniging van werknemers.

Deze wettelijke bevoegdheid is in jurisprudentie van de Ondernemingskamer en de Hoge Raad enigszins uitgebreid.

Sanering en herstel van de goede verhoudingen

De enquêteprocedure is in principe gericht op sanering en herstel van de goede verhoudingen. Dat neemt echter niet weg dat het in de praktijk ook veel voorkomt dat het onderzoek wordt verricht bij een vennootschap die reeds failliet is. De Hoge Raad heeft al meerdere malen geoordeeld dat het uitvoeren van een ‘lijkschouwing’ ook een gerechtvaardigd doel van een enquêteprocedure is. In zijn meest oorspronkelijke vorm beoogt de procedure echter conflictsituaties te beëindigen en impasses te doorbreken.

Bestuurder schorsen, ontslaan of benoemen

De procedure bij de Ondernemingskamer kan lang duren; soms duurt het onderzoek wel meer dan een jaar. Wat de enquêteprocedure daarom in de praktijk zo succesvol heeft gemaakt is het feit dat de Ondernemingskamer in iedere fase van de procedure op verzoek van een advocaat voorlopige voorzieningen kan treffen, als daartoe een spoedeisend belang bestaat. In de praktijk wordt een verzoek tot het instellen van een onderzoek vaak gecombineerd met een verzoek tot het treffen van bepaalde voorlopige voorzieningen. Dat laatste verzoek wordt dan vaak als eerste behandeld. De Ondernemingskamer kan daarbij verregaande maatregelen treffen, die direct ingrijpen in de verhoudingen binnen de vennootschap. Zo kan de Ondernemingskamer bestuurders of commissarissen schorsen, ontslaan, een (extra) bestuurder of commissaris benoemen (die zelfs bijzondere bevoegdheden of een doorslaggevende stem kan hebben), stemrecht ontnemen van een bepaalde aandeelhouder, of zelfs het aandelen overdragen aan een derde ten titel van beheer. Dit maakt het mogelijk om via een enquêteprocedure snel uit een impasse te geraken.

Eerst naar de raad van commissarissen

Voordat een enquêteverzoek kan worden gedaan, moet de verzoeker eerst zijn bezwaren bij het bestuur en de raad van commissarissen kenbaar hebben gemaakt. De gedachte is dat het bestuur de gelegenheid moet hebben om in te grijpen zonder de vennootschap meteen in een procedure verzeild te laten raken. Indien de bezwaren niet kenbaar worden gemaakt voorafgaand aan de enquêteprocedure, zal de Ondernemingskamer het verzoek tot het instellen van een enquête niet ontvankelijk verklaren. De aan deze bezwaren te stellen eisen zijn niet heel zwaar; zo hoeven de bezwaren niet steeds schriftelijk kenbaar te zijn gemaakt; dit kan bijvoorbeeld ook in een algemene vergadering van aandeelhouders zijn gebeurd.

De eerste fase: het onderzoek

De enquêteprocedure is verdeeld in twee fases. In de eerste fase dient de Ondernemingskamer te beoordelen of er een onderzoek moet komen. De vraag is dan dus of er gegronde redenen zijn om aan een juist beleid te twijfelen. Als de Ondernemingskamer oordeelt dat dit zo is, wordt een onderzoek gelast (waarbij de Ondernemingskamer pleegt aan te geven op welke periode en op welke specifieke delen van het beleid het onderzoek zich moet richten). De Ondernemingskamer benoemt een onderzoeker; zijn kosten worden in aanvang gedragen door de vennootschap. Als duidelijk is dat de vennootschap die kosten niet kan dragen, wordt de verzoeker in de praktijk genoopt zelf zekerheid voor deze kosten te stellen. Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek kunnen de kosten later op de verzoeker of het bestuur worden verhaald. De onderzoeker heeft verregaande bevoegdheden. Hij krijgt toegang tot de volledige administratie; alle betrokkenen binnen de vennootschap zijn verplicht tot medewerking. De onderzoeker maakt van zijn bevindingen een verslag. Met dit verslag (dat bij de griffie van de Ondernemingskamer wordt gedeponeerd) wordt de eerste fase van de enquêteprocedure afgesloten.

Gegronde redenen om aan juist beleid te twijfelen

De maatstaf “gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen” is zeer feitelijk van aard. Het moet gaan om feiten en omstandigheden die tezamen een behoorlijke kans inhouden dat bij nader onderzoek blijkt van onjuist beleid. Deze maatstaf houdt in dat ook bij deze beoordeling van de feiten door de Ondernemingskamer een zekere beleidsvrijheid van de vennootschap moet worden gerespecteerd. De toets ‘gegronde redenen om te twijfelen aan een juist beleid’ is echter een lichtere dan de toets ‘wanbeleid’.

Tweede fase: vaststellen wanbeleid

Indien de verzoeker of andere betrokkenen die het recht van enquête hebben vinden dat hieruit blijkt dat sprake is (geweest) van wanbeleid, kunnen zij de Ondernemingskamer binnen twee maanden na de deponering van het verslag verzoeken vast te stellen dat uit het verslag inderdaad wanbeleid naar voren komt. Daarbij kan de Ondernemingskamer, als is gebleken van wanbeleid, een aantal (verregaande) maatregelen treffen, zoals vernietiging van een besluit, ontslag van een bestuurder, of zelfs ontbinding van de vennootschap.

Corporate litigation: een vak apart

Het voeren van procedures over vennootschappelijke aangelegenheden wordt ook wel aangeduid als corporate litigation. Hoewel er ook veel andere procedures denkbaar zijn, is de enquêteprocedure veruit de belangrijkste procedure op dit gebied. Onze ondernemingsrecht advocaten hebben hier veel ervaring mee. Voor verdere informatie over corporate litigation (waaronder impasses binnen het bestuur van een vennootschap, of aandeelhoudersgeschillen) kunt u contact opnemen met ons advocatenkantoor.

Nieuws-
brief

Ravel Residence