Op 7 mei 2025 werd een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant gepubliceerd waarin zij besliste op een aspectenverzoek (ECLI:NL:RBZWB:2025:2652). De uitspraak ziet vooral op de wijze waarop moet worden omgegaan met verzekering(suitkering)en onder de WHOA. De aanbieder van het akkoord was namelijk betrokken bij een brand en de vraag is hoe in het kader van een WHOA-akkoord moet worden omgegaan met de vorderingen die daarmee verband houden.
Op deze pagina kunt u meer lezen over aspectenverzoeken in het kader van de WHOA.
In deze WHOA-procedure hanteert de schuldenaar als fixatiedatum voor zijn WHOA-akkoord 31 maart 2024 – schulden die daarna zijn ontstaan, worden niet in het akkoord betrokken en zullen integraal worden voldaan.
Daarnaast betrekt de schuldenaar ook de volgende crediteuren niet in haar akkoord: (a) de bank, wiens vordering volledig is gedekt door
zekerheidsrecht
Zakelijke rechten die strekken tot ter zekerheid van een vordering, zoals pand en hypotheek.
» Meer over zekerheidsrecht
zekerheden, (b) leveranciers met een
eigendomsvoorbehoud
Een eigendomsvoorbehoud is de meest geëigende wijze voor een leverancier om zich tegen een slecht betalende klant te beschermen.
» Meer over eigendomsvoorbehoud
eigendomsvoorbehoud, (c) concurrente schuldeisers met een totale vordering van minder dan EUR 300, (d) één schuldeiser die (per ongeluk) door middel van een automatisch incasso is voldaan en (e) schuldeisers in verband met een brand ontstaan tijdens werkzaamheden van de schuldenaar bij één van haar opdrachtgevers. Onder deze laatste categorie vallen onder meer de opdrachtgever, betrokken verzekeraars en een uitzendkracht die letselschade heeft opgelopen.
Het aspectenverzoek dat aan deze uitspraak ten grondslag ligt, heeft met name betrekking op deze laatste categorie van schuldeisers. De hoogte van de vorderingen van een aantal van deze schuldeisers zullen overigens pas na de totstandkoming van een akkoord worden vastgesteld, omdat de schuldenaar en de betreffende schuldeisers het daarover niet eens zijn.
De schuldenaar is verzekerd en haar verzekeraar heeft bevestigd dekking te verlenen voor de schade die als gevolg van de brand is ontstaan, maar de verzekerde som van EUR 2,5 miljoen is naar verwachting onvoldoende om alle schade te dekken. In zo’n situatie moet de uitkering onder de verzekering naar evenredigheid verdeeld worden onder de benadeelden (art. 7:954 lid 5 BW). Verder geldt dat een verzekeraar die na uitkering is gesubrogeerd in de positie van degene aan wie hij heeft uitgekeerd, op grond van art. 7:962 lid 2 BW is achtergesteld op de vordering van de verzekerde. Met andere woorden: het slachtoffer gaat voor.
De eerste vraag die aan de rechtbank wordt voorgelegd is hoe de klassenindeling op deze uitgangspunten moet worden aangepast. De rechtbank meent dat de door de schuldenaar voorgestelde systematiek juist is. Die systematiek houdt in dat de benadeelden voor hun hele vordering in een preferente klasse worden ingedeeld, samen met de brandverzekeraars, maar die laatste slechts tot het bedrag dat door de verzekering wordt gedekt. Het ongedekte deel van de vordering(en) van de brandverzekeraars wordt opgenomen in de klasse van concurrente crediteuren.
De preferente klasse kan volledig worden voldaan en deze crediteuren worden dus in feite buiten het akkoord gehouden.
Een andere vraag die in deze uitspraak aan de orde komt, is of een uitkering onder een verzekering moet worden meegenomen in de
liquidatie
De afwikkeling van de boedel van een failliete onderneming.
» Meer over liquidatie
liquidatie- en reorganisatiewaarde. De rechtbank oordeelt dat de uitkering niet relevant is voor de reorganisatiewaarde, omdat het bedrag rechtstreeks aan de benadeelden zal toekomen. Om diezelfde reden vindt de rechtbank dat de uitkering in dit geval ook niet moet worden meegenomen in de liquidatiewaarde. De uitkering zal immers ook in geval van faillissement geen invloed hebben op de uitkering aan crediteuren, nu dit (na omslag van de algemene faillissementskosten) aan de benadeelden zal worden uitgekeerd, aldus de rechtbank. Het is wel van belang dat verzoeker het bestaan en de relevantie van de verzekeringsuitkering voldoende toelicht en daarmee voldoet aan zijn informatieverplichtingen op grond van art. 375 Fw.
In deze uitspraak komt nog een ander, niet aan de brand gerelateerd punt ter sprake. Een aantal crediteuren van de schuldenaar maakt gebruik van een kredietverzekering. Het is onduidelijk of en in hoeverre de kredietverzekeraars aan de crediteuren hebben uitgekeerd. Zowel de kredietverzekeraar als de crediteuren zijn van mening dat het stemrecht aan de oorspronkelijke crediteur toekomt. Dit is mogelijk gedreven door het feit dat de crediteuren zelf in de klasse van MKB-schuldeisers zijn ingedeeld en dus een hoger uitkeringspercentage tegemoet kunnen zien. Vanwege het ontbreken van een inhoudelijk verschil van inzicht, onthoudt de rechtbank zich van een beoordeling.