Tien klassieke uitspraken over aansprakelijkheid – nummer 3: Poot/ABP (afgeleide schade)
In de loop der jaren deed de Hoge Raad veel baanbrekende uitspraken binnen het altijd ontwikkelende aansprakelijkheidsrecht. Advocaat aansprakelijkheidsrecht Lennard Noordzij behandelt tien van deze (oudere) uitspraken. Eerder besprak hij al de uitspraak ‘Duwbak Linda’ en ‘Kleuterschool Babbel’. Hieronder behandelt hij het arrest ‘Poot/ABP’ (HR 2 december 1994, NJ 1995/288). In deze zaak oordeelt de Hoge Raad over de vraag of een aandeelhouder in privé schadevergoeding kan vorderen van een derde die vermogensschade toebracht aan de vennootschap waardoor zijn aandelen waardeloos zijn geworden. Dit wordt afgeleide schade genoemd.
Feiten
De heer Poot houdt alle aandelen in en is de enige directeur van de Poot-groep. Dit concern – bestaande uit meerdere bv’s – bouwt gedurende enkele jaren tennishallen voor het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP). Op een gegeven moment besluit het ABP de samenwerking met het Poot-concern op een laag pitje te zetten. Voorlopig zou het ABP geen tennishallen meer van de Poot-groep afnemen. Poot zegt dat hij niets wist van deze beslissing van het ABP. Het Poot-concern bleef daarom volgens hem tevergeefs miljoenen investeren in de ontwikkeling van tennishallen voor het ABP. Dit zou hebben geleid tot het faillissement van de Poot-groep. Daarmee zijn ook de aandelen die Poot bezat in de Poot-groep, waardeloos geworden. Poot begroot zijn schade op ƒ 24.000.000.
Onrechtmatige daad
Poot eist schadevergoeding van het ABP in zijn kwaliteit als aandeelhouder van de Poot-groep. Hij baseert zich onder meer op een onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). Dat artikel gaat over buitencontractuele aansprakelijkheid. Het bepaalt dat hij die tegen een ander een onrechtmatige daad pleegt, verplicht is de schade te vergoeden die de ander daardoor lijdt. Voor schadevergoeding op deze grond moet aan vijf eisen zijn voldaan: onrechtmatigheid, toerekenbaarheid, schade, causaliteit en relativiteit. Deze zaak gaat over onrechtmatigheid. Er zijn drie zelfstandige gronden waarop een bepaalde schadeveroorzakende gedraging als onrechtmatig kan worden aangemerkt: (i) een inbreuk op een recht, (ii) een doen of een nalaten in strijd met een wettelijke plicht of (iii) een doen of nalaten in strijd met een maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm.
Wanprestatie
Poot doet naast onrechtmatige daad een beroep op wanprestatie (artikelen 6:74 en 6:75 BW). Die artikelen gaan over contractuele aansprakelijkheid. Deze artikelen bepalen dat een schuldeiser recht heeft op vergoeding van schade die hij lijdt als gevolg van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van afspraken door de schuldenaar.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad stelt Poot in het ongelijk. Hij licht toe dat de Poot-groep bestaat uit rechtspersonen die eigen rechten en verplichtingen hebben en zelf deelnemen aan het rechtsverkeer. Dat Poot alle aandelen houdt en enig directeur is van de Poot-groep, doet daar niet aan af. Het vermogen van de Poot-groep is afgescheiden van dat van aandeelhouder Poot. Indien aan de Poot-groep door het ABP vermogensschade zou zijn toegebracht door wanprestatie of onrechtmatig handelen van het ABP tegenover de Poot-groep, hebben dan ook alleen de bv’s van het Poot-concern het recht schade te vorderen. Poot kan zijn afgeleide schade dus niet vorderen.
Waardeloos maken van aandelen: specifieke onzorgvuldigheid
De Hoge Raad laat één deur open: indien sprake is van een gedraging die specifiek onzorgvuldig is tegenover Poot (sub (iii) van de hierboven besproken categorieën van onrechtmatigheid), kan het ABP wel onrechtmatig tegenover aandeelhouder Poot handelen. In deze zaak was daarvan geen sprake, ondanks het feit dat Poot alle aandelen bezat en enig directeur was.