Ontbinding agentuurovereenkomst door kantonrechter: AMS legt uit!
De wet bepaalt dat elke partij een verzoek tot ontbinding van een agentuurovereenkomst kan doen bij de kantonrechter. In sommige gevallen is de partij aan wie de ontbinding te wijten is een schadevergoeding aan de ander verschuldigd. In een recente zaak vroegen zowel principaal als handelsagent om ontbinding van de agentuurovereenkomst. De kantonrechter stond echter voor de vraag welke ontbindingsgrond van toepassing was. Advocaat verbintenissenrecht Thomas van Vugt licht de uitspraak toe.
Vertrouwensbreuk wegens negatieve e-mail
In deze kwestie verliep de samenwerking tussen principaal en handelsagent al geruime tijd stroef. De situatie werd verergerd toen een e-mail van de handelsagent aan een derde per ongeluk aan de principaal werd toegezonden. In deze e-mail haalde de handelsagent nogal hard uit naar de principaal en gaf hij aan weg te willen. Deze pijnlijke fout heeft de relatie uiteraard geen goed gedaan.
Verzoek ontbinding agentuurovereenkomst
Na enkele maanden doorsudderen kwamen partijen tot de conclusie dat ontbinding van de agentuurovereenkomst de enige uitweg was. De principaal diende een verzoek tot ontbinding wegens dringende reden in bij de kantonrechter. De dringende reden zag onder meer op de vertrouwensbreuk die was ontstaan na de betreffende e-mail. In reconventie verzocht de handelsagent ook om ontbinding, maar dan op grond van de slechte samenwerking die -volgens de agent- aan de principaal te wijten is.
Ontbinding wegens dringende reden
De kantonrechter stelt dat de e-mail vanzelfsprekend het vertrouwen van de principaal in de handelsagent heeft geschaad. Ondanks deze vertrouwensbreuk heeft de principaal echter nadien getracht de situatie te verbeteren. Pas 5 maanden later heeft hij een ontbindingsverzoek ingediend. Er is volgens de rechter dus geen sprake van een zodanige vertrouwensbreuk dat dit een dringende reden als bedoeld in art. 7:439 lid 2 BW oplevert. Dringende redenen in de zin van die bepaling zijn immers omstandigheden van zodanige aard dat van de partij die de overeenkomst doet eindigen, redelijkerwijs niet gevergd kan worden de overeenkomst, zelfs tijdelijk, in stand te laten.
Ontbinding wegens veranderde omstandigheden
Tussen partijen is niet in geschil dat de agentuurovereenkomst dient te worden ontbonden. Dat er sprake is van veranderde omstandigheden in de zin van art. 7:440 lid 1 aanhef en onder b BW staat wel vast. Partijen zijn immers lange tijd met elkaar in discussie over de beiderzijds ervaren gebrekkige samenwerking en uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat die samenwerking door de verstoorde verstandhouding niet langer meer mogelijk blijkt.
Rechter: geen van partijen verwijt
Volgens de kantonrechter kan evenwel niet worden gezegd dat de principaal van die slechte samenwerking een zodanig verwijt gemaakt kan worden dat dit een dringende reden als bedoeld in art. 7:440 lid 1 aanhef en onder a BW oplevert. De kantonrechter komt tot het oordeel dat geen der partijen een (doorslaggevend) verwijt van de ontstane situatie gemaakt kan worden. De agentuurovereenkomst tussen partijen zal derhalve worden ontbonden op grond van art. 7:440 lid 1 aanhef en onder b BW (veranderde omstandigheden, neutrale grond).
Non-concurrentiebeding blijft van toepassing!
De handelsagent wordt op grond van de duur van de agentuurovereenkomst en de door hem gerealiseerde provisie in de voorgaande jaren een vergoeding van € 70.000 ,- toegewezen door de rechter. Het verzoek van de handelsagent om te worden ontheven uit zijn non-concurrentiebeding wordt afgewezen. De rechter overweegt dat er sprake is van een zakelijke overeenkomst tussen twee rechtspersonen. In die gelijkwaardige zakelijke relatie wordt de agent niet onbillijk benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van de principaal.