Een recente uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant maakte mooi duidelijk hoe en in welke gevallen van een eiser in een civiele procedure zonder woonplaats in Nederland kan worden gevorderd dat hij zekerheid stelt voor de proceskosten.
Incident tot zekerheidstelling voor proceskosten
Op grond van artikel 224 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is iedereen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland, die bij de Nederlandse rechter een vordering instelt of zich voegt (of tussenkomt) in een geding, verplicht om op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij veroordeeld zouden kunnen worden. Maar, dat klinkt beter dan het is. Er bestaat namelijk geen verplichting tot het stellen van zekerheid voor ingezetenen van EU-lidstaten, indien een verdrag voorziet in tenuitvoerlegging van het Nederlandse vonnis in het buitenland.
Bovendien is in sommige verdragen (zoals bijvoorbeeld het Vriendschapsverdrag zoals dat tussen Nederland en de Verenigde Staten bestaat) uitgesloten dat zekerheidsstelling mag worden opgelegd. Evenmin bestaat de verplichting tot het stellen van zekerheid, indien redelijkerwijs aannemelijk is dat de eiser voldoende verhaal biedt in Nederland, of indien daardoor degene van wie zekerheid wordt gevorderd de effectieve toegang tot de rechter zou worden belemmerd.
Liquidatietarief
Ook met de hoogte van de te stellen zekerheid moet men zich niet rijk rekenen. De rechter bepaalt de hoogte van het in zekerheid te stellen bedrag namelijk in uitgangspunt op het liquidatietarief zoals dat van toepassing is in civiele procedures. Het liquidatietarief is een vaste forfaitaire tariefstaffel op basis waarvan rechters de hoogte van de uit te spreken proceskosten vaststellen. Proceshandelingen worden gewaardeerd met een half, één of twee punten en de ‘waardepunten’ zijn afhankelijk van het belang van de zaak een bedrag waard. Het actuele liquidatietarief is hier te vinden.
Buitenlandse eiser stelt vordering in tegen FC Den Bosch
In de hiervoor al genoemde uitspraak kwamen bovengenoemde kwesties aan de orde. Een eiser zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland – vermoedelijk een speler – stelde een vordering in tegen FC Den Bosch N.V. In die procedure ontstond vervolgens een debat over de werkelijke woonplaats van de eiser. Kennelijk had hij in de dagvaarding vermeld dat hij woont in een land waarmee een verdrag bestaat of een lidstaat is van de Europese Unie, maar in het incident kwam tussen partijen vast te staan dat dat in elk geval niet klopte.
Vervolgens stelde hij woonachtig te zijn in een land dat partij is bij het Haags Rechtsvorderingsverdrag 1954, zodat op grond daarvan geen verplichting tot zekerheidstelling zou bestaan. Hoewel de eiser vele documenten overlegde waaruit zou moeten volgen dat hij woonachtig was in het betreffende land, was de rechtbank van mening dat hij niet had aangetoond dat hij daar woonde. Ondanks overlegging van een arbeidsovereenkomst, een werkvergunning (een residence registration), een inschrijving in het betreffende land als belastingplichtige en zelfs een legal opinion van een advocaat uit dat betreffende land, oordeelde de rechtbank dat uit die documenten niet blijkt dat de eiser op het moment van het instellen van de eis nog woonplaats had in het betreffende land, onder andere omdat de ‘residence registration’ een vertrekdatum vermeldde (20 december 2019).
Rechtbank beveelt zekerheidstelling
Derhalve besliste de rechtbank dat de eiser zekerheid moest stellen voor de proceskosten. Zoals gebruikelijk gaat de rechtbank daarbij uit van een procesverloop zonder complicaties. Dat wil zeggen: een conclusie van antwoord en een comparitie, alsmede het bedrag aan griffierechten dat de gedaagde heeft moeten betalen om zich te kunnen stellen in de procedure (en dat de eiser, indien deze in het ongelijk wordt gesteld, aan de gedaagde moet vergoeden). De rechtbank bepaalt vervolgens een termijn waarbinnen de zekerheid moet worden gesteld. De rechtbank pleegt in een dergelijke beslissing niet te bepalen op welke wijze zekerheid moet worden gesteld.
Wijze van zekerheidstelling
Zekerheidstelling kan op vele manieren geschieden. Er kan een vorm van persoonlijke zekerheid worden gesteld – door het storten van een waarborgsom of een borgstelling van iemand die wel voldoende verhaal biedt – maar ook ‘een zakelijke zekerheid’ is mogelijk, zoals het aanbieden van een pand of hypotheekrecht op een goed dat voor verhaal vatbaar is. Of de aangeboden zekerheid afdoende is, wordt beoordeeld door de voorzieningenrechter van de rechtbank bij wie de hoofdzaak aanhangig is. Artikel 616 Rechtsvordering bepaalt derhalve dat, indien een geschil ontstaat over de vraag of genoegzame zekerheid is gesteld, de partijen zich vervolgens tot die voorzieningenrechter zullen moeten wenden. De rechter die het stellen van zekerheid beveelt kan daaraan in beginsel geen inhoudelijke voorwaarden verbinden, anders dan dat het bedrag uiteraard wordt bepaald.