Welke partij moet bewijzen of een overeenkomst vals is?

Lennard Noordzij Lennard Noordzij 1 mei 2019 4 min

In een recente zaak oordeelt de Hoge Raad over de bewijskracht van een leningsovereenkomst. Een partij geeft toe dat het weliswaar zijn handtekening is op deze overeenkomst, maar dat de tekst boven zijn handtekening vals is. Welke partij moet dan bewijzen of de inhoud van de overeenkomst echt is? Advocaat procesrecht Lennard Noordzij legt uit.

Lening voor inrichten winkelpand

In deze zaak verkocht eiser een winkelpand aan gedaagde voor € 416.000,-. Gedaagde heeft dit bedrag volledig betaald. Eiser stelt in deze procedure dat partijen ook zouden hebben afgesproken dat gedaagde nog eens € 150.000,- extra van hem zou lenen voor de inrichting van het winkelpand.

Leningsovereenkomst

Om die lening te bewijzen, heeft eiser een twee bladzijden tellende leningsovereenkomst in de procedure gebracht. Daarin staat dat € 150.000,- moet worden afgelost in 50 maanden door een maandelijkse betaling van € 3.000,-. Daarnaast is er 8% rente per jaar verschuldigd en kan eiser de lening volledig opeisen als niet op tijd wordt betaald. Omdat gedaagde volgens eiser niet op tijd heeft betaald, vordert eiser in deze procedure betaling van € 150.000,- ineens.

Valse tekst leningsovereenkomst?

Gedaagde stelt echter dat de tekst van de leningovereenkomst is vervalst. De daarop geplaatste handtekeningen van hem zijn wel echt, maar deze handtekeningen zijn door hem gezet op een leeg handtekeningenblad behorend bij een andere overeenkomst (een concept koopovereenkomst). Eiser heeft hieraan volgens gedaagde later de eerste bladzijde en de tekst op de tweede bladzijde toegevoegd.

Akte: dwingend bewijs

In deze zaak was het allereerst de vraag of de leningsovereenkomst een ‘akte’ was. Een akte levert namelijk volgens de wet ten aanzien van de verklaring van eiser over de lening tussen partijen dwingend bewijs op. Dat betekent dat de rechter verplicht is de inhoud van de leningovereenkomst als waar aan te nemen. Gedaagde kan nog wel ‘tegenbewijs’ leveren, maar als hij daarin niet slaagt, staat de inhoud van de leningsovereenkomst vast. Dit is dus een ongunstige bewijspositie voor gedaagde.

Is leningsovereenkomst een akte?

De wet bepaalt dat akten ondertekende geschriften zijn die bestemd zijn om tot bewijs te dienen. Een onderhandse akte is een schriftelijk stuk dat niet is opgesteld door (bijvoorbeeld) een notaris, maar door partijen zelf. Een onderhandse akte is volgens de Hoge Raad (i) een geschrift dat is ondertekend en (ii) dat is bestemd om tot bewijs te dienen. Ander eisen zijn er niet. Een meer bladzijden tellend stuk dat uitsluitend aan het slot daarvan is ondertekend, zoals de leningsovereenkomst in deze zaak, is dus ook een onderhandse akte.

Valse handtekening?

Indien een partij echter stellig ontkent dat het haar handtekening is op een akte, dan levert deze akte volgens de wet geen bewijs zolang niet is bewezen van wie de handtekening afkomstig is. In deze zaak weersprak gedaagde echter niet dat het zijn handtekening was, maar stelde hij alleen dat de tekst van de overeenkomst boven zijn handtekening vals was.

Gedaagde moet bewijzen

In dat geval draagt gedaagde (en dus niet eiser) volgens de Hoge Raad de bewijslast dat de leningsovereenkomst vals is. Gedaagde geeft immers wel toe dat het zijn handtekening is. Gedaagde zal daarom moeten bewijzen – bijvoorbeeld door het horen van getuigen of het overleggen van e-mails of WhatsApp-berichten – dat de inhoud van de leningsovereenkomst vals is.

Nuance Hoge Raad

De Hoge Raad geeft nog wel een nuance. De rechter kan volgens hem op grond van bijvoorbeeld onverklaard gebleven onregelmatigheden in de tekst van de onderhandse akte of op grond van de onwaarschijnlijkheid van de stellingen van degene die de akte inroept aannemen dat de tekst later boven de handtekening is geplaatst. Daarbij mag de rechter alle omstandigheden van het geval betrekken.

Voldoende tegenbewijs?

De Hoge Raad verwijst de zaak nu terug naar het gerechtshof Amsterdam. Dit hof gaat beoordelen of gedaagde voldoende tegenbewijs levert dat de tekst boven zijn handtekening vals is. De positie van eiser is dus flink verbeterd. Gedaagde zal echter gebruikmaken van de nuance die de Hoge Raad heeft opgenomen in zijn beslissing. Hier is het laatste woord dus nog niet over gezegd.