De 403-verklaring: aansprakelijkstelling van moedermaatschappij voor dochter
In grote concerns komt het regelmatig voor dat een moederbedrijf zich aansprakelijk stelt voor de schulden van een dochterbedrijf. Dit kan contractueel zijn overeengekomen of het kan een verplichting uit de wet zijn, bijvoorbeeld als de dochteronderneming een vrijstelling wil van de publicatieplicht van jaarstukken. Deze aansprakelijkstelling kan ook weer worden ingetrokken. Advocaat ondernemingsrecht Marco Guit licht dit onderwerp toe aan de hand van een recente uitspraak.
Aansprakelijkheid moedervennootschap
In de procedure die hier als voorbeeld wordt gebruikt had ETS BV, een 100% dochter van Eneco, een groot contract gesloten met Pergen VOF. De overeenkomst is gesloten onder voorwaarden van aansprakelijkstelling van Eneco ex artikel 2:403 Burgerlijk Wetboek. Op grond van dit artikel hoeft een tot een groep behorende rechtspersoon de jaarrekening niet op te stellen conform de in de wet genoemde voorschriften als o.a. de financiële gegevens van deze rechtspersoon door een andere rechtspersoon of vennootschap zijn geconsolideerd in een geconsolideerde jaarrekening en deze andere rechtspersoon of vennootschap schriftelijk heeft verklaard zich hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de uit rechtshandelingen van de rechtspersoon voortvloeiende schulden. Deze verklaring dient te worden gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel.
Intrekking 403-verklaring: wel of geen tijdig verzet?
Eneco heeft een dergelijke verklaring gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel. Jaren later kondigt Eneco middels een verklaring bij de KvK en een advertentie in dagblad Trouw dat zij voornemens is de aansprakelijkstelling in te trekken. Reden hiervoor is het feit dat de rechtspersoon ETS buiten het Eneco-concern zal worden geplaatst. Twee maanden na deze mededeling heeft Eneco de aansprakelijkstelling ingetrokken. Volgens de wet kan een vennootschap een 403-verklaring intrekken maar zal deze wel aansprakelijk blijven voor de schulden die voortvloeien uit rechtshandelingen welke zijn verricht voordat jegens de schuldeiser een beroep op de intrekking kan worden gedaan. Deze ‘overblijvende aansprakelijkheid’ kan slechts worden beëindigd als aan verschillende voorwaarden is voldaan waaronder de voorwaarde dat er geen of niet tijdig verzet is ingesteld door de schuldeiser.
Waarborg voor overblijvende aansprakelijkheid
Pergen stelt verzet in maar dit valt net buiten de termijn. Eneco voert als verweer dat het verzet dus niet tijdig is gedaan en dat de intrekking geldig is. De vraag is of het beroep van Eneco op de termijnoverschrijding misbruik van recht oplevert. De rechter stelt voorop dat de strekking van de wettelijke regeling omtrent de intrekking is dat schuldeisers in het geval van intrekking van een 403-verklaring de mogelijkheid hebben om een waarborg te verkrijgen voor de voldoening van zijn vorderingen waarvoor nog aansprakelijkheid loopt. De verzettermijn is echter een fatale termijn vanuit het oogpunt van rechtszekerheid.
Beroep op termijnoverschrijding misbruik van recht?
In dit geval is Pergen de enige crediteur van ETS. Eneco heeft er niettemin voor gekozen om een korte advertentie te plaatsen in een klein landelijk dagblad. Voorts heeft ETS pas na afloop van de verzettermijn Pergen op de hoogte gesteld van het feit dat ETS buiten de Eneco-groep zou komen te vallen. Enkel naar aanleiding van dit bericht is Pergen erachter gekomen dat Eneco de aansprakelijkstelling had ingetrokken. Volgens de rechter lijkt het er dus op dat Eneco welbewust er op aan heeft gestuurd dat de verzettermijn zou verstrijken voordat Pergen over de voorgenomen beëindiging zou worden geïnformeerd. Om dan op de termijnoverschrijding een beroep te doen acht de rechter misbruik van recht. Verzet is tijdig gedaan. Dit heeft tot gevolg dat Eneco een andere waarborg dient te geven voor de voldoening van haar vorderingen waarvoor nog aansprakelijkheid loopt.