Wil een startup een succes kunnen worden dan is vaak financiering nodig. Soms blijkt een startup een groot succes, en is het de investering dubbel en dwars waard gebleken. Maar het kan ook misgaan. In dit geval failleerde de startup en ontstond vervolgens discussie over de rechtsgeldigheid van een door de bestuurder van de startup afgegeven borgstelling. Advocaat insolventierecht Marco Guit licht toe hoe de rechter in hoger beroep over deze kwestie oordeelde.
Bestuurder startup deels aansprakelijk na faillietverklaring
Het ging hier om een startup die was gefinancierd door een grote bank. De startup ging uiteindelijk failliet. De bank had echter bedongen dat bestuurder borg zou staan voor € 250.000,- en sprak de bestuurder uit hoofde van die borgstelling aan. Partijen twistten vervolgens tot in hoger beroep over de rechtsgeldigheid van de borg.
Echtgenoot bestuurder gaf geen toestemming
De echtgenote van de bestuurder had namelijk de vernietiging van de borgtocht ingeroepen, omdat zij daarvoor geen toestemming zou hebben gegeven. Artikel 1:88 lid 1 onder c BW bepaalt dat een echtgenoot toestemming behoeft van de andere echtgenoot indien hij zich als borg verbindt, tenzij hij dat doet “in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf”. De vraag was dus hier of die toestemming van de echtgenote überhaupt wel nodig was. Namelijk, als de borg was aangegaan in “de normale uitoefening van een beroep of bedrijf” was die toestemming niet nodig. Dan zou de borg dus gewoon geldig zijn.
Criterium ”normale uitoefening beroep of bedrijf”
Het criterium “normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf” is in de rechtspraak van de Hoge Raad beperkt uitgelegd. De ratio van die restrictieve uitleg is gelegen in de gezinsbescherming, in het bijzonder de bescherming van de echtgenoot. Steeds moet aan de hand van alle omstandigheden worden beoordeeld of het aangaan van de rechtshandeling zelf tot de normale bedrijfsvoering kan worden gerekend.
Rechter: geen sprake van ongebruikelijke financiering
In dit geval voerde de bestuurder aan dat, omdat bij de borgstelling sprake was een van uitzonderlijk hoog risico, er geen sprake zou zijn geweest van normale bedrijfsuitoefening. Volgens het hof was echter onvoldoende aangevoerd dat een borgtocht van deze omvang ongebruikelijk is in relatie tot de omvang van de totale financiering. Naar het oordeel van het hof was er dus geen sprake van een zodanig ongebruikelijke vorm van financiering waardoor de financiering wel werd geacht te zijn aangegaan in een normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf. Het beroep op vernietiging slaagde dus niet. De bank kon de borg voor € 250.000,- aanspreken.